De reis naar Nederland van de familie Meelhuysen

 

Op dinsdag 06 december 1960, één dag voor de zevenendertigste verjaardag van onze vader, stonden wij, gekleed in ons (tropisch) dagelijks tenue met onze kleine blauwe KLM koffertjes om negen uur klaar voor vertrek. Wij zaten met ons vieren op de grote fauteuil in de woonkamer en zagen Nennie, onze zeer geliefde baboe, onze bedden op onze kamers afhalen. Met dikke rode ogen, waarschijnlijk veroorzaakt door het huilen, deed ze haar uiterste best om haar laatste werkdag bij ons op correcte wijze af te sluiten. 

Ma had haar onafscheidelijke grote handtas bij zich en keek steeds in de tas naar een grote envelop waarop stond “Hoge Commissariaat der Nederlanden”. Haar ogen waren eveneens opgezwollen en vochtig te noemen. Pa was, alsof er niets aan de hand was, al om zeven uur even naar zijn kantoor gegaan; zijn kantoor was pal achter ons huis bij het bankgebouw. Alles moest eruit zien alsof wij even op vakantie gingen.
“Kami pergi hanya untuk mengunjungi keluarga” (We gaan weg om onze familie te bezoeken) was de lezing voor onze tijdelijke afwezigheid. Voor mij was het alweer een tijdje geleden dat ik “opgevangen” heb dat wij zullen vertrekken.
“Of je nu meegaat of niet, ik vertrek met de kinderen !!!!”, zei Ma heel resoluut tegen Pa.

Vanuit onze huiskamer, waar wij zaten, keken we door de openstaande deuren over de veranda met de druivenstruik, naar de toenmalige Jalan Gondangdia Lama, met de trambaan die naar Kramat leidt. Een taxi stopte, de chauffeur stapte uit en liep op onze veranda af. Inmiddels was Pa al weer terug en gaf hun grote koffers aan de chauffeur die deze in de auto plaatste. Nennie en Ma barstten uit in huilen terwijl zij elkaar heftig omhelsden; Nennie was in alle staten en greep mijn broertje Erwin stevig vast en knuffelde hem voor het laatst. Erwin liet zich dat allemaal welgevallen zonder enig idee te hebben dat dit de laatste keer zal zijn dat zij hem zou knuffelen. Ma vermande zich terwijl Pa stoïcijns naar de auto liep; wij stapten in de auto. Erwin zat met Pa op de voorbank, terwijl Ma met Myrna, kleine Ferry en ik op de achterbank plaatsnamen, op weg naar Tandjung Priok waar het stoomschip de Waterman was aangemeerd om de (bijna) laatste Indische Nederlanders naar Nederland te vervoeren. Bij de slagbomen aangekomen werden we tegengehouden voor identificatie. Ma nam de grote bruine envelop uit haar handtas en ik zag dat daar ook wat bankbiljetten bij gestopt waren. Later vertelde ze mij dat dat “uang soggok” (kleine attentie voor meelevendheid) was. Het was gewoon om zo snel als mogelijk op Nederlandse bodem te komen wat de S.S. Waterman was. Zo konden we tot de loods komen, bijna bij de loopplank van de boot. De koelies kwamen eraan gerend om ons een handje te helpen bij het ontladen om vervolgens ons te kunnen inchecken. Nederlandse mannen in tropenuniform deden daar dienst terwijl enkele Indonesische militairen een oogje in het zeil hielden op die vertrekkende Belanda’s.

Achter de afrasteringen stonden vele mensen te wachten die waarschijnlijk hun familieleden uitzwaaiden; voor ons was familie van Ma op de kade. Wij zijn 2 dagen daarvoor bij Oma (moeder van Ma) geweest in Tjideng om afscheid te nemen; daar waren ook haar zuster en twee broers. Pa, had niemand meer in Indonesië. Opa en Oma waren in ‘54 en zijn broers en zus in ’52 reeds  vertrokken naar Nederland.

  De middag hitte trilde boven de kades en de loodsen van Tandjung Priok; de koelies sjouwden de 
  laatste barang aan boord. Over de reling van het schip hingen de vertrekkende, niemand is echt opgewekt.
  Er worden foto’s over en weer gemaakt, vanuit het hoge dek en de kade werden serpentines over en weer
  gegooid. Op enig moment rolden enkele koelies de loopbrug weg en loeit de stoomfluit van het schip, op een lage en treurige toon; eerst
  drie, dan twee en dan voor de laatste keer. Wij stonden daar met ons gezin en aanschouwden het schouwspel; Ma was in alle staten en
  daar ontdekte ik pas een traan die onze vader liet gaan. Snel wordt het water tussen schip en wal met de achterblijvers groter, de
  serpentines breken, de kleuren van serpentines rood, wit, blauw … en oranje vallen in het water.
  De reis naar het grote onbekende is begonnen.

  Wij zijn heel lang daar aan de reling gebleven, omdat Ma zo lang bleef turen naar het steeds kleiner worden van onze woonplaats
  Jakarta waar wij ongewild definitief afscheid van hebben moeten nemen. Ineens zei Pa, “Kijk daar heb je Pulau Air”. Dat is een van de   eilanden van Pulau Seribu (Duizend eilanden). Daar gingen we in de weekends regelmatig met de boot naar toe om te vissen, maar ook voor de therapie van Erwin. Erwin was ernstig verbrand op zijn borst en been, met 3de graad brandwonden, doordat hij een pan met bruine bonen soep van het vuur over zich heen heeft gekregen.

Toen de wonden geheeld waren moest hij van de arts in zee zwemmen zodat de korsten op zijn borst, week werden en loslieten. Maar dat ging niet zonder slag of stoot, omdat het natuurlijk door het zout prikte. Al met al was het resultaat uiteindelijk verbluffend mooi. Geen spoor meer te bekennen. 

Wij hadden hut nummer een aan bakboord (linkerzijde), helemaal voorin, dicht bij het anker. Wij hadden twee patrijspoorten, zo konden we de zee en de golven vanuit ons stapelbed zien. Pa en Ma hadden een eigen stapel bed en wij lagen met 2 stapelbedden boven elkaar.

Kort voor de maaltijden kwam er een steward met een xylofoon door de gangen om ons op te roepen om naar de eetzaal te gaan. Om de hoek van onze hut was een kleine gezellige salon, waar Pa en Ma regelmatig zaten, terwijl wij bovendeks in de kinderspeelzaal speelden. Wij vermaakten ons wel. Heb van die reis niet veel mee gekregen, totdat wij door het Suezkanaal voeren.

Dat was wel heel bijzonder, de grote zandvlakte met zo nu en dan eens mensen op kamelen te zien verplaatsen. In Port Said zijn we even voor anker gegaan en daar maakten we kennis met de varende verkopers van prularia. De welbekende poefs, ronde leren zitzakken en andere snuisterijen die aan boord werden gehesen door vindingrijke Arabieren. Kinderen die van de bootjes af doken om de munten die in het water vielen of erin werden gegooid op te duiken. Klik op deze link "Port Said" "Port Said". Na het einde van het filmpje, het Youtube kanaal verlaten om op onze website te blijven !!.

                                                                                                           

De reis ging verder langs de Apenrots Gibraltar. Het zien van die schitterende Rots, in december onder de najaarszon, maakte indruk op mij. Pas jaren later (2007) heb ik de Straat van Gibraltar vanuit/vanaf die rots kunnen aanschouwen. Toen werd ik weer even in de tijd teruggeworpen.

 

De reis naderde de Golf van Biskaje, maar eerst langs door erosie gebeeldhouwde kliffen, na later bleek, van Portugal. Wij zagen dat de stewards alle meubilair van de salons en de eetzaal vastbonden. Later bleek dat het werd gedaan omdat wij de Golf van Biskaje naderden waar het bijna altijd stormt en de zee er altijd ruw is. Toen het zover was, was bijna iedereen in hun eigen hut; velen waren zeeziek. Mijn jongere broer en ik waren in de speelzaal bovendeks, die via een binnentrap te bereiken was . Daar schommelden wij van links en naar rechts, zagen wij hoe het schip dan weer links en dan weer rechts bijna liggend door en over de golven beukte. Pa was doodziek en lag uitgeteld in de hut. Ma was bang en ontfermde zich over onze jongste broer Ferry en zijn oudere zus Myrna.

In de hut aangekomen konden we door de patrijspoorten zien hoe ver het schip naar links en dan weer naar rechts overhelt; de patrijspoorten van het grote schip raakten gewoon het zee oppervlak. Zo gingen we de nacht in. Tot overmaat van ramp sprong die nacht een steward over boord. Later bleek uit een achtergelaten brief, dat hij door liefdesverdriet gedreven over boord is gesprongen. Het schip moest rondjes varen nadat er alarm was geslagen dat iemand over boord was gevallen. Dat waren vreselijke momenten, de zoektocht en de capriolen die de stuurman met het schip moest uithalen om in elk geval een poging te ondernemen om de steward te vinden en te redden. Hij bleek niet te redden. Waarschijnlijk heeft het schip toen enige averij opgelopen, omdat we niet zoals gepland in Rotterdam maar in Vlissingen aanmeerden.

Op donderdag 29 december 1960 kwamen we in Vlissingen aan onder begeleiding van enkele loodsboten. Het was toen 3 graden en licht bewolkt zoals de archieven het aangeven. Wij waren echter nog gekleed in onze tropische kleding; een korte broek en blouse met korte mouwen. Zo maakten wij, met het KLM koffertje in de hand, kennis met het Hollandse klimaat. De waterfles die mijn broer Erwin van boord heeft meegenomen, viel uit zijn hand zonder dat hij dat merkte. Een ambtenaar ving ons op door onze namen voor te lezen en ons vervolgens naar een gereedstaande bus te verwijzen. Bruine mensjes, klappertandend in de bus, door het kale landschap op weg naar hun eerste onderkomen in het moederland. Grote bruine ogen die met verbazing keken naar het lege land, zonder bergen, zonder groen, zonder bloemen, zonder dieren, hooguit een paar schapen.

Deze bus bracht ons na een route langs diverse contractpensions in Noord Brabant, naar het pension Sint Lambertus in Vlierden bij
Deurne.
We arriveerden in het donker; de volgende dag bleek het pension een Klooster van de Zusters van Liefde te zijn.
Dit was voor ons het Huis van Aankomst.

Het begin van een nieuw leven in den vreemde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Contactgegevens

Contact adres: Esperenkamp 10. 5632 PX, Eindhoven

RSIN : 862 385 957

KvK nr : 822 307 22

Ons rekeningnummer:

NL76 RABO 3281 7444 94 t.n.v. Meelhuysen L.J.R., 

Onder vermelding van: Stichting Indisch & Moluks Gedenkteken Eindhoven.

Zie ook onder Nieuws > ‘’Nieuwe bankrekening van de Stichting’’

ANBI